Onderstaande informatie kun je vinden op de CWO site. Ik heb de benodigde informatie voor jou uitgesorteerd.
INTRODUCTIE WINDSURFEN VOORBEREIDING / RANDVOORWAARDEN GEDRAGSREGELS P / T 501 HOE GEDRAAG JE JE OP HET WATER Doel: Kent de gedragsregels op het water en weet zich te gedragen naar de geldende normen. Resultaat: Gedraagt zich op het water naar de geldende normen.
MATERIAALKENNIS P / T 601 ONDERDELEN Doel: Benoemt de onderdelen van de eigen surfplank en het tuig. Resultaat: Kan 10 onderdelen op de eigen surfplank en tuig aanwijzen en benoemen.
REGELS OP HET WATER P / T 401 BASIS REGLEMENTEN Doel: Kent de gegeven basis reglementen en past deze in de praktijk toe. Resultaat: De volgende regels uit het BPR kennen en kunnen toepassen: Voorzorgsmaatregelen Art. 1.04 ,Afwijking reglement Art. 1.05, Tegengestelde koersen (kleine zeilschepen onderling) Art. 6.04 lid 6 en Tegengestelde koersen (zeil, spier, motor) Art. 6.04 lid 8, Kruisende koersen (kleine zeilschepen onderling) Art. 6.17 lid 6
VAARJARGON P / T 301 BASIS TERMEN Doel: Gebruikt de basis vaartermen. Resultaat: Kent de volgende vaartermen en past deze in de praktijk toe: in de wind, hoger- en lagerwal, bakboord, stuurboord, loef en lijzijde.
VEILIGHEID P / T 102 VEILIGHEIDSAFSPRAKEN / NOODSEIN Doel: Veiligheidsafspraken / Noodsein Resultaat: Kent de veiligheidsafspraken bij calamiteiten, vaarwater afspraken en communicatie. Kent het noodsein. T 101 KLEDING Doel: Kent het belang van het dragen van de juiste kleding en drijfhulpmiddelen. Resultaat: Kent het belang van het dragen van de juiste kleding en drijfhulpmiddelen.
WEER & WIND P / T 201 HET WEER Doel: Kan inschatten of het weer geschikt is om te varen. Resultaat: Maakt op basis van het weerbericht en het kijken naar de lucht, het water en de wind een inschatting of er gevaren kan worden. P 201
WINDORIËNTATIE Doel: Kan bepalen waar de wind vandaan komt. Resultaat: Kan met maximaal 2 kompasstreken afwijking, aanwijzen waar de wind vandaan komt.
ZEEMANSCHAP P / T 1501 GOED ZEEMANSCHAP Doel: Goed zeemanschap Resultaat: Laat een verantwoordelijk en veilig vaargedrag zien en houdt rekening met andere watersporters en de omgeving waarin de watersport bedreven wordt. T = Theoretisch P = Praktisch 12
VAARTECHNIEK OP GANG KOMEN P 2201 OPTREKKEN VAN HET ZEIL Doel: Optrekken van het zeil Resultaat: Trekt het tuig, rekening houdende met de rug, uit het water, met het board halve wind en met de mast tussen beide voeten. Houdt met de masthand aan de mast vast of houdt met twee handen het ophaalkoord vast.
POSITIE EN GEWICHTSVERDELING P 1603 BASISHOUDING Doel: Staan in de basishouding Resultaat: Staat met de armen gestrekt het zeil aan de lijzijde en met een haakse hoek tussen het board en het zeil
STOPPEN P 2301 STOPPEN Doel: Noodstop Resultaat: Legt op een veilige manier het tuig in het water en springt zo nodig zelf in het water. De giek en/of de voetbanden worden bij voorkeur vast gehouden.
STUREN P 1702 DRAAIEN IN DE BASISHOUDING Doel: Draaien in de basishouding Resultaat: Kan door middel van het optrekkoord de surfset 360 graden laten draaien. ZEILBEDIENING P 1805 KOMEN TOT VAARHOUDING Doel: Komen tot vaarhouding Resultaat: Zet vanuit de basishouding beide voeten achter de mast, plaatst hierna de zeilhand en trekt deze aan, met een rechte rug, de armen licht gebogen en met de mast rechtop. T = Theoretisch P = Praktisch 13
Wat moet je kunnen voor Basis Windsurfen voorheen CWO-1
BASIS WINDSURFEN EV KENNIS EN VAARDIGHEDEN
ALLE KENNIS EN VAARDIGHEDEN UIT DE LAGERE NIVEAUS P / T 0 ALLE KENNIS EN VAARDIGHEDEN UIT DE LAGERE NIVEAUS
Doel: Beheerst alle eisen behorende bij de lagere niveaus.
Resultaat: Beheerst alle eisen behorende bij de lagere niveaus.
VOORBEREIDING / RANDVOORWAARDEN
GEDRAGSREGELS P / T 501 HOE GEDRAAG JE JE OP HET WATER Doel: Kent de gedragsregels op het water en weet zich te gedragen naar de geldende normen. Resultaat: Gedraagt zich op het water naar de geldende normen.
MATERIAALKENNIS P / T 601 ONDERDELEN Doel: Benoemt de onderdelen van de eigen surfplank en het tuig. Resultaat: Kan 10 onderdelen op de eigen surfplank en tuig aanwijzen en benoemen. T 602 KENNIS VAN HET SURFMATERIAAL Doel: Kennis van het surfmateriaal Resultaat: Heeft kennis van beginnersmateriaal. Kent het nut van het volume en de breedte van een plank .
OMGAAN MET HET MATERIAAL P 701 MATERIAALGEBRUIK Doel: Gaat op een verantwoordelijke manier om met het materiaal. Resultaat: Materiaal wordt zodanig gebruikt dat het waar mogelijk heel blijft en de levensduur niet onnodig verkort wordt.
OP- EN AFTUIGEN P 1001 VAARKLAAR MAKEN Doel: Optuigen Resultaat: Legt het board klaar, monteert vin en eventueel het zwaard. Monteert de baseplate. Schuift de twee mastdelen schoon in elkaar. Schuift de mast in de mastslurf en schuift de mastvoet erin, rijgt de neerhaler trekken deze in de klem vast en borgt de lijn. Bevestigt de giek op de juiste hoogte op de mast. Rijgt de uithaler en trekt deze aan en zet deze in de klem vast en borgt de overige lijn. Bevestigt het ophaalkoord en koppelt de tuigage aan het board. P 1005 NACHTKLAAR MAKEN Doel: Aftuigen Resultaat: Tuigt in tegengestelde volgorde als het optuigen af en bergt alles schoon en droog op.
REGELS OP HET WATER P / T 402 REGLEMENTEN Doel: Kent de gegeven reglementen en past deze in de praktijk toe. Resultaat: De volgende regels uit het BPR kennen en kunnen toepassen: Art.1.01 lid A 3° groot schip, Art. 1.01 lid A 4° klein schip, Art. 6.01 Vaarregels: begripsbepalingen, Art. 6.03 lid 1,3,4,5 Tegengestelde koersen: algemene beginselen, Art. 6.04 lid 2 Tegengestelde koersen: stuurboordwal, Art. 6.04 lid 3 Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal, Art. 6.04 lid 6,8 Tegengestelde koersen: kleine zeilschepen onderling en zeil – spier – motor, Art. 6.07 lid 6 Voorbijvaren op tegengestelde koersen in een engte, Art. 6.09 Voorbijlopen: algemene bepalingen, Art. 6.10 lid 1 Voorbijlopen: aan bakboord of indien ruimte aan stuurboord, Art. 6.17 lid 2 Kruisende koersen: stuurboordwal, Art. 6.17 lid 3 Kruisende koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal, Art. 6.17 lid 6 Kruisende koersen: kleine zeilschepen onderling, Art.6.17 lid 9 Kruisende koersen: zeil – spier – motor T = Theoretisch P = Praktisch 14
SCHIEMANSWERK P / T 801 KNOPEN EN STEKEN Doel: Kent de noodzakelijke knopen en steken en kan deze leggen. Resultaat: Legt op de juiste plaats en op de correcte wijze twee halve steken waarvan de eerste slippend, achtknoop paalsteek, platte knoop, mastworp, schootsteek. Kan een lijn juist opschieten en een lijn goed beleggen op een kikker.
VAARJARGON P / T 302 VAARTERMEN Resultaat: Kent de meest gebruikte vaartermen en past deze in de praktijk toe. Resultaat: Gebruikt de termen: in de wind, halve wind, ruime wind, voor de wind, aan de wind, hoger- en lagerwal, bakboord, stuurboord, hoge en lage zijde en loef- en lijzijde van het schip, killen van het zeil, basishouding, vaarhouding, opkruisen, hoogte winnen, verlijeren, choppy, gusty, hang loose op het juiste moment.
VEILIGHEID P / T 102 VEILIGHEIDSAFSPRAKEN / NOODSEIN Doel: Veiligheidsafspraken / Noodsein Resultaat: Kent de veiligheidsafspraken bij calamiteiten, vaarwater afspraken en communicatie. Kent het noodsein. T 101 KLEDING Doel: Bepaalt afhankelijk van de situatie wat de juiste kleding en drijfhulpmiddelen zijn. Resultaat: Draagt passende kleding en drijfhulpmiddelen voor de gegeven omstandigheden.
VERPLAATSEN AAN DE WAL P 902 DRAGEN VAN BOARD EN TUIG Doel: Het veilig dragen van board en tuig. Resultaat: Draagt het board en tuig op een veilige manier in twee delen naar het water. Indien mogelijk of nodig met twee personen.
WEER & WIND P / T 201 HET WEER Doel: Kan inschatten of het weer geschikt is om te varen. Resultaat: Maakt op basis van het weerbericht en het kijken naar de lucht, het water en de wind een inschatting of er gevaren kan worden. P 201 WINDORIËNTATIE Doel: Kan bepalen waar de wind vandaan komt. Resultaat: Kan op ten minste twee manieren met maximaal 2 kompasstreken afwijking, aanwijzen waar de wind vandaan komt.
ZEEMANSCHAP P / T 1501 GOED ZEEMANSCHAP Doel: Goed zeemanschap Resultaat: Laat een verantwoordelijk en veilig vaargedrag zien en houdt rekening met andere watersporters en de omgeving waarin de watersport bedreven wordt. T = Theoretisch P = Praktisch 15
VAARTECHNIEK
GIJPEN P 2502 GIJPEN Doel: Het maken van een gijp. Resultaat: Draait van minimaal halve wind naar maximaal halve wind met de tail door de wind. Tijdens de gehele draai kan de mast of het ophaalkoord worden gebruikt om het board te draaien.
OVERSTAG P 2402 OVERSTAG GAAN Doel: Overstag gaan Resultaat: Draait van minimaal halve wind door de wind naar maximaal halve wind over de andere boeg, waarbij via de nose om de mast heen wordt gelopen. Tijdens de gehele draai mag de mast of het ophaalkoord worden gebruikt om het board te draaien. Tijdens de overstag kan hoogte worden verloren, maar niet meer dan dat in één rak kan worden gecompenseerd.
VAREN NAAR BOVENWINDS GELEGEN PUNT P 2602 OPKRUISEN BREED VAARWATER Doel: Opkruisen in een breed vaarwater. Resultaat: Kan in een niet-bezeild vaarwater aan de wind varen over de ene boeg afwisselen met aan de wind varen over de andere boeg en al doende tegen de wind in opwerken. Vaart niet noodzakelijk hoog aan de wind.
ZEILBEDIENING P 1802 KOERSEN Doel: Voert de juiste zeilstanden op de verschillenden koersen. Resultaat: Voert op alle koersen het zeil zo dat er voortstuwing is. Voor de wind varen is geen bindende verplichting. P 1806 ZEILSTURING Doel: Zeilsturing tijdens het varen. Resultaat: Tijdens het varen door middel van zeilsturing rechtdoor en in bochten kunnen varen.
ZWAARDBEDIENING P 2001 ZWAARDBEDIENING Doel: Maakt indien aanwezig gebruik van het zwaard. Resultaat: Indien aanwezig zwaard steken.
BIJZONDERE VAARTECHNIEK AANKOMEN P 3002 AANKOMEN HOGERWAL/LANGSWAL
Doel: Aankomen hogerwal/Langswal Resultaat: Komt onder begeleiding binnen een straal van twee boardlengtes op een veilige manier bij een van tevoren bepaald punt aan. Vervolgens wordt er naar de kant gepeddeld of gezwommen.
WEDSTRIJDZEILEN WEDSTRIJD VAREN P 3801
KENNISMAKEN MET WEDSTRIJDZEILEN Doel: Maakt kennis met competitief zeilen. Resultaat: Vaart in competitie verband een eenvoudig parcours.
Wat moet je kunnen voor Ervaren Windsurfen voorheen CWO-2
ERVAREN WINDSURFEN
EV KENNIS EN VAARDIGHEDEN
ALLE KENNIS EN VAARDIGHEDEN UIT DE LAGERE NIVEAUS P / T 0 ALLE KENNIS EN VAARDIGHEDEN UIT DE LAGERE NIVEAUS Doel: Beheerst alle eisen behorende bij de lagere niveaus. Resultaat: Beheerst alle eisen behorende bij de lagere niveaus.
VOORBEREIDING / RANDVOORWAARDEN GEDRAGSREGELS P / T 502 GEDRAGSREGELS Doel: Kent de gedragsregels op het water en weet zich te gedragen naar de geldende normen en waarden. Resultaat: Gedraagt zich op het water naar de geldende normen en waarden en houdt zich aan de goede gebruiken ten opzichte van andere watersporters, waaronder deelnemers aan een wedstrijd. Kent de verantwoording ten opzichte van het milieu en gedraagt zich daarnaar..
KOPPELS EN KRACHTEN T 1401 KRACHTEN Doel: Heeft inzicht in de krachten op de boot tijdens het varen. Resultaat: Kan verklaren hoe zeilsturing werkt. Kent de invloed van het zwaard en de vin. Kent de werking van het zeil, met name afbuiging van de lucht en loslating van stroming wanneer deze te ver wordt aangetrokken.
MATERIAALKENNIS P / T 601 ONDERDELEN Doel: Benoemt de onderdelen van de eigen surfplank en het tuig. Resultaat: Kan 15 onderdelen op de eigen surfplank en tuig aanwijzen en benoemen. T 602 KENNIS VAN HET SURFMATERIAAL Doel: Kennis van het surfmateriaal Resultaat: Heeft kennis van het gebruikte materiaal. Kent het nut van het volume en de breedte van een plank. Kan verschillende planken en zeilen indelen in de bijbehorende klassen (wave, freestyle, freeride, race).
OMGAAN MET HET MATERIAAL P / T 702 DAGELIJKS ONDERHOUD VAN HET MATERIAAL Doel: Kent de noodzaak van dagelijks onderhoud van het materiaal en past dit toe. Resultaat: Kent de noodzaak het materiaal schoon te maken en droog op te bergen en weet hoe het tuig tijdens de winter verzorgd moet worden. P 701 MATERIAALGEBRUIK Doel: Gaat op een verantwoordelijke manier om met het materiaal. Resultaat: Materiaal wordt zodanig gebruikt dat het waar mogelijk heel blijft en de levensduur niet onnodig verkort wordt.
REGELS OP HET WATER P / T 402 REGLEMENTEN Doel: Kent de gegeven reglementen en past deze in de praktijk toe. Resultaat: “De volgende regels uit het BPR kennen en kunnen toepassen: Art. 1.01 lid A 3° groot schip: alleen de bepaling over de lengte Art. 1.01 lid A 4° klein schip Art. 1.01 lid A 15° zeilschip Art. 1.01 lid A 16° zeilplank, Art. 1.04 Voorzorgsmaatregelen Art. 1.05 Afwijking reglement Art. 6.01 lid 1 Tegengestelde koersen, oplopen, voorbijlopen en kruisende koersen, Art. 6.03 lid 1,3,4,5 Tegengestelde koersen: algemene beginselen, Art. 6.04 lid 2 Tegengestelde koersen: stuurboordwal Art. 6.04 lid 3 Tegengestelde koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal Art. 6.04 lid 6,8 Tegengestelde koersen: kleine zeilschepen onderling en zeil – spier – motor Art. 6.10 Voorbijlopen, 6.17 lid 2 Kruisende koersen: stuurboordwal Art. 6.17 lid 3 Kruisende koersen: klein schip verleent voorrang aan groot indien geen stuurboordwal Art. 6.17 lid 6 Kruisende koersen: T = Theoretisch P = Praktisch 17 kleine zeilschepen onderling Art. 6.17 lid 9 Kruisende koersen: zeil – spier – motor. Weet dat er naast het BPR nog andere reglementen kunnen gelden en weet waar het BPR en deze andere reglementen gevonden kunnen worden.”
RISICO’S ROND ANDERE SCHEPEN T 1302 VAARPROBLEMATIEK ROND GROTE SCHEPEN Doel: Inzicht in de vaarproblematiek rond grote schepen Resultaat: Herkent de risico’s rond grote schepen: dode hoek. windvang (ongeladen), diepgang, manoeuvreerbaarheid en zuiging en houdt hier rekening mee door voldoende afstand te houden.
SCHEEPSTYPEN T 1201 HERKENNEN EN BENOEMEN SCHEEPSTYPEN IN HET EIGEN VAARGEBIED Doel: Herkennen en benoemen scheepstypen in het eigen vaargebied Resultaat: Herkent en kan de meest voorkomende scheepssoorten in het ‘eigen’ vaargebied benoemen. Kan van tenminste van 50% van passerende schepen een naam of een redelijk nauwkeurige typeomschrijving te geven.
SCHIEMANSWERK P / T 801 KNOPEN EN STEKEN Doel: Kent de noodzakelijke knopen en steken en kan deze leggen. Resultaat: Legt op de juiste plaats en op de correcte wijze twee halve steken (waarvan de eerste slippend), achtknoop, paalsteek, platte knoop, mastworp (met slipsteek als borg), schootsteek (enkel). Kent de functie van deze knopen en steken. Kan tevens: een lijn juist opschieten en een lijn goed beleggen op een kikker.
VAARJARGON P / T 302 VAARTERMEN Doel: Kent de gebruikte vaartermen en past deze in de praktijk toe. Resultaat: Gebruikt de termen: hogerwal, lagerwal, bakboord, stuurboord, hoge en lage zijde, loef- en lijzijde, bovenlangs en onderlangs, in de wind, aan de wind, halve wind, ruime wind, voor de wind, binnen de wind, oploeven, afvallen, overstag gaan, gijpen, stilliggen, opkruisen, afkruisen, deinzen, dwarspeiling, bezeild, overzeild, korte slag, lange slag, opschieter, zuigen, duiken, volvallen, verhalen, verlijeren of driften, choppy, gusty, voetsturing, hang loose op het juiste moment.
VEILIGHEID P / T 102 VEILIGHEIDSAFSPRAKEN / NOODSEIN Doel: Veiligheidsafspraken / Noodsein Resultaat: Kent de veiligheidsafspraken bij calamiteiten, vaarwater afspraken en communicatie. Kent het noodsein. T 101 KLEDING Doel: Bepaalt afhankelijk van de situatie wat de juiste kleding en drijfhulpmiddelen zijn. Resultaat: Draagt passende kleding en drijfhulpmiddelen voor de gegeven omstandigheden. P 105 NOODPAKKET Doel: Kan een noodpakket maken. Resultaat: Kan een noodpakket maken, waarbij materiaal in het water wordt afgetuigd, op de plank wordt gelegd en wordt terug gepeddeld.
WEER & WIND P / T 202 WEERSINVLOEDEN Doel: Weet welke factoren invloed hebben op de weersgesteldheid. Resultaat: Kan het weerbericht interpreteren met betrekking tot de veiligheid van het varen. Houdt hierbij rekening met de eigen vaardigheid. Herkent tijdig de voortekenen van plotselinge weersomslagen zoals onweer en zware windvlagen. P 201 WINDORIËNTATIE Doel: Kan bepalen waar de wind vandaan komt. Resultaat: Kan op ten minste twee manieren met maximaal 1 kompasstreek afwijking, aanwijzen waar de wind vandaan komt. T = Theoretisch P = Praktisch 18
ZEEMANSCHAP P / T 1501 GOED ZEEMANSCHAP Doel: Goed zeemanschap Resultaat: Laat een verantwoordelijk en veilig vaargedrag zien en houdt rekening met andere watersporters en de omgeving waarin de watersport bedreven wordt. P 1502 AFZONDERLIJKE EISEN VERBINDEN INTEGREREN Doel: afzonderlijke eisen verbinden integreren Resultaat: Gaat zelf opzoek naar kennis om beter te leren varen door vragen te stellen.
VAARTECHNIEK
GIJPEN P 2502 GIJPEN Doel: Het maken van een gijp. Resultaat: Draait in een vloeiende beweging door gebruik van zeilsturing van ruime wind naar ruime wind, waarbij het zeil via de nose gaat met desnoods kort gebruik van de mast. Tijdens de gijp wordt overgepakt van giek naar giek.
OVERSTAG P 2402 OVERSTAG GAAN Doel: Overstag gaan Resultaat: Van aan de wind naar aan de wind over de andere boeg draaien door gebruik te maken van zeilsturing en waarbij via de nose om de mast heen wordt gelopen. Tijdens de overstag pakt men over van giek naar giek. Het board mag stilvallen, maar er mag niet meer 1 boardlengte aan hoogte worden verloren.. Het beginpunt van het nieuwe rak ligt dus maximaal 1 boardlengte onder het eindpunt van het oude rak.
STUREN P 1704 VOETSTURING Doel: Voetsturing Resultaat: Gebruikt voetsturing tijdens planeren op zowel loef-, als lijzijde met als doel het sturen van het board. Past indien een zwaard aanwezig is de voetsturing daar op aan.
VAREN NAAR BOVENWINDS GELEGEN PUNT P 2602 OPKRUISEN BREED VAARWATER Doel: Opkruisen in een breed vaarwater. Resultaat: Kan in een niet-bezeild vaarwater aan de wind varen over de ene boeg afwisselen met aan de wind varen over de andere boeg en al doende tegen de wind in opwerken. Vaart niet noodzakelijk hoog aan de wind. ZWAARDBEDIENING P 2001
ZWAARDBEDIENING Doel: Zwaard correct bedienen. Resultaat: Men dient op alle koersen de juiste zwaardstand toe te passen.
TRIM P 1901 BASIS TRIM Doel: Het trimmen van de zeilen op de omstandigheden. Resultaat: Zet afhankelijk van de condities de neerhaler en uithaler strakker of losser. Met meer wind hogere spanning, bij minder wind een lagere spanning. Zeillatten worden op de optimale spanning gezet. BIJZONDERE VAARTECHNIEK AANKOMEN P 3002
AANKOMEN HOGERWAL/LANGSWAL Doel: Aankomen hogerwal/Langswal Resultaat: Komt binnen een straal van twee boardlengtes op een veilige manier bij een van tevoren bepaald punt aan. Vervolgens wordt er naar de kant gepeddeld of gezwommen.
AFVAREN P 2804 BEACHSTART T = Theoretisch P = Praktisch 19 Doel: Beachstart Resultaat: Het board en tuig in de gewenste richting leggen met handen aan de giek. In kniediep water op het board stappen en board in controle houden en met de achterste voet als eerste opstappen. Wegvaren zonder gebruik te maken van het ophaalkoord.
PEILINGEN MAKEN P 2901 AANVARINGSPEILING MAKEN Doel: Aanvaringspeiling maken Resultaat: Stelt vast of er gevaar voor een aanvaring zal ontstaan bij kruisende koersen door over het andere schip een peiling te nemen op de achtergrond.
PLANEREN P 3401 PLANEREN (MODULE) Doel: Planeren Resultaat: Vanaf 14 knts planeren verplicht. Tijdens het planeren gebruik maken van trapeze en voetbanden. De zeilstand dient aangepast te worden aan de veranderende schijnbare wind. Het board dient vlak gevaren te worden en er moet aan de trapezelijnen worden gehangen.
TRAPEZE STAAN P 3503 TRAPEZE VAREN Doel: Trapeze varen Resultaat: Altijd trapeze om tijdens het varen. Goed kunnen afstellen van je trapezelijnen. In en uithaken op halve windse en aan de windse koersen. Men dient rechtdoor te kunnen varen met druk op de trapezelijnen. Na het vallen onder water kunnen uithaken. Bij voorover vallen de val kunnen opvangen.
WEDSTRIJDZEILEN
REGLEMENTEN P/T 3601
WEDSTRIJDREGLEMENTEN (MODULE) Doel: Kent en past de basis wedstrijdreglementen toe. Resultaat: Kan in standaard situaties de wedstrijdreglementen toepassen. (SB-BB, Loef/LIJ, Voorachter)
STARTEN P 3701 STARTEN (MODULE) Doel: Beheerst de basis van het starten. Resultaat: Vaart op het juiste moment op snelheid over de startlijn.
WEDSTRIJD VAREN P 3801 KENNISMAKEN MET WEDSTRIJDZEILEN Doel: Maakt kennis met wedstrijdzeilen. Resultaat: Kan een eenvoudig wedstrijdje met anderen varen met een simpele startprocedure en basis BPR reglementen. P 3802 BOEIRONDEN (MODULE) Doel: Is in staat op een efficiënte manier de boei te ronden. Resultaat: Kan het juiste parcours rond de boei varen en daarbij optimaal gebruik maken van gewicht en zeiltrim. P 3803 WEDSTRIJDZEILEN (MODULE) Doel: Vaart een wedstrijd met de basis van het wedstrijdreglement. Resultaat: Kan een eenvoudig wedstrijdje met anderen varen met een simpele startprocedure en basis wedstrijd reglementen. T = Theoretisch P = Praktisch 20 MODULE
FREESTYLE P 5001
BASIS FREESTYLE Doel: Basis freestyle Resultaat: Twee verschillende tricks uitvoeren te denken aan: sail 360, backwind varen, clew first varen, board 360, fin first varen, railride, wheely, duckgijp, helitack of een andere trick.
POMPTECHNIEKEN P 5101 POMPEN MET WEINIG WIND Doel: Pompen met weinig wind Resultaat: Pompen d.m.v. een pompende beweging met het zeil en board de snelheid bevorderen.
VAREN OP STROMING P 4301 VAREN OP STROMING Doel: Varen op stroming Resultaat: Kan aan de hand van een vast punt zien hoeveel stroming er staat. Weet waar hij getijde informatie kan vinden. Weet wat de invloed is van de stroming op zijn positie op het water. VAREN OP ZEE T 4501 VAREN OP ZEE/KENNIS VAN DE ZEE Doel: Varen op zee/kennis van de zee Resultaat: Kennis hebben en uitleg kunnen geven van de volgende punten: het ontstaan van deining en branding, eb en vloed, welke stroming heeft dit tot gevolg, muien en zwinnen. Vraag de lokale watersporters naar belangrijke kennis van de surfspot. Weet waar lokale informatie te verkrijgen is betreffende diepte, stroom en zandbanken.
VOETBANDEN P 5401 GEBRUIK EN AFSTELLING VOETBANDEN Doel: Gebruik en afstelling voetbanden Resultaat: Afstellen van je voetbanden (voeten en positie board). Met twee voeten kunnen in- en uitstappen in de voetbanden. Snelheid en koers behouden tijdens instappen.